Gebed voor het ongeboren leven

26 juli 1986

Lieve Moeder Maria, U kent mijn ziele­nood wat géén verzachting ver­dient.

Verhoor echter mijn sme­ken, want mijn binnenste blijf­t, om hetgeen ik mijn onge­boren kind heb aange­daan, knagen.

Elke dag, neen iedere seconde word ik er aan her­in­nerd, dat ik het kleine hulpe­loze wezent­je, wat mij gegeven werd door de Schepper van alle mensen, dus ook van mij, wreed heb laten wegruk­ken uit de moe­de­rschoot.

Ik verdien elk ver­wijt van de mens en minder nog verdien ik de liefde van Je­zus Uw Zoon en van U Ma­ria, Die toch mijn Moe­der bent geworden en zelfs als Uw eigen kind hebt aangeno­men.

Voor mij betekent nu het lichaam van elke zwangere vrouw, samen met hetgeen zich daarin bevindt, een onaantastbare levens­tem­pel.

Er is een groot litteken achter­gebleven in mijn gemoe­d, op mijn hart en op mijn geweten. Mijn innerlijke rust is verdwe­nen, want wie de hand slaat op een kind, dat weer­loos is, zal vroeg of laat wroe­ging kri­jgen.

Lieve Moeder, U kent, beter dan wie ook, het voor­tdur­end knagen van mijn geweten, nu ik ieder moment van den dag en vaak bij nachten voel, welk groot onrecht ik bedreven heb, wat nie­mand meer ongedaan kan maken.

Laat mij niet geheel weg­kwijnen, maar help mij door Uw liefde, dat ik van Uw Lieve Zoon Jezus vergeving verkrijg voor dit allergrootste mis­drijf.

Geef mij opnieuw de rust, zodat ik mij wederom ver­bon­den voel met Uw Moe­der­ha­rt.

Want dan pas zal ik weer gelukkig kunnen zijn.

Maria, Troosteres van de verdrukten, bidt voor mij.

Deo Gratias !

Aanmelden voor de nieuwsbrief