Schilderij

Hoe is deze afbeelding van Maria de Toren van David tot stand gekomen en welke kwalificaties heeft Maria zelf eraan gegeven?

Op verzoek van de Moeder Gods is door de Nederlandse kunstschilder William Edouard Halewijn, destijds wonende in Zuid-Californië, over de tot stand koming van zijn schilderij “Turris Davidica” een verslag opgesteld. De wonderbaarlijke gelijkenis werd door de Moeder Gods bevestigd tijdens Haar Verschijningen en Boodschappen te Berlicum op 11 en 28 februari en op 19 en 25 maart 1981.

Op 5 december 1980 (1e zondag van de advent) ontving ik tegen twaalf uur ‘s-middags te Chino, in Zuid-Californië, in de Verenigde Staten van Amerika, een expresse-stuk met de post. Het kwam uit Nederland. Er zaten vijf boekjes in en een brief. De brief luidde:

 

Beste William,

Het zal je verbazen, te ontvangen, Boodschappen van de Lieve Moeder Gods, gegeven te Berlicum, Nederland, plm. 5 km. van ‘s-Hertogenbosch.

O.L.Vrouw heeft in een speciale Boodschap te kennen gegeven het nu volgende:

“Verder wens Ik dat de eerste vier delen de titel bekomen van de Turris Davidica en ook de Afbeelding zal dragen van Haar, Die Zich hier vertoont als de Toren van David.

Wacht echter tot er een goede tekening gegeven wordt, al zal het geen enkel schepsel gelukken, de juiste afbeelding te kunnen plaatsen, welke de Vader Mij verleend heeft”.

Zou het mogelijk zijn, als wij meer details zenden, dat je zou kunnen en willen verzorgen een tekening voor de omslag van het boek? Indien er mogelijkheden zijn, wil je dit zo spoedig mogelijk dan laten weten?

Het wonderlijke was, dat ik mij juist die ochtend had vrijgemaakt van een religieus projekt, waar ik bijna drie jaar als vrijwilliger voor gewerkt had.

Bij thuiskomst werd de steile oprijlaan geblokkeerd door een auto van de postbode, die een poststuk afleverde. Ik stapte uit mijn auto en vond het expresse-stuk uit Nederland in de bus.

Hoe verbaasd was ik, dat nauwelijks het ene religieuse projekt was afgehandeld, of Maria had al weer een ander projekt voor mij en nog wel helemaal uit Holland! De volgende dag, 6 december 1980, schreef ik terug, dat ik zeer vereerd was, dat men mij had uitgekozen om de tekening van Maria te mogen maken voor de omslag van het boek Turris Davidica en hoe het mogelijk was, dat men nog aan mij gedacht had in het verre Californië. Tot maandag moest ik wachten om de brief te kunnen posten. Zondagavond maakte ik twee schetsjes van Maria. Ik schreef er nog een briefje bij met vele vragen o.m. : Gesluierd of niet, hoe Maria’s gelaatskleur was, olijfkleurig of blank, of er een reproduktie was, waar Ze enigszins op leek, enz. Tevens vermeldde ik, dat ik in plaats van een tekening, een schilderij kon schilderen van de Moeder Gods in olieverf of acrylverf.

De datum van 24 december 1980, werd uitverkoren om mij gedetailleerde gegevens toe te vertrouwen!

Ik schrok ervan, dat ik Maria ten voeten uit moest schilderen en ik was verbaasd over de vreemde toren achter Haar. Het was een hoog oplopende, puntige driehoek. Mijn twee schetsjes, die ik had opgestuurd klopten dus helemaal niet! Boven op de punt van de driehoek was een grote, lichtende roos van plm. 11 cm. doorsnee, de verbintenis van de Toren van David en Rosa Mystica, de Geestelijke Roos.

De Toren was doorzichtig grijs-blauw en werd zichtbaar ongeveer halverwege de schouders. De Lieve Moeder Gods stond in het midden, vóór de toren.

Het bleek, dat Zij Haar Armen uitgestrekt hield en een prentje van het Heilig Hart en van Paus Pius XII moesten de houding van Maria’s Armen aanduiden, doch de linkerhand van de Paus voor beide Handen van de Moeder Gods, met de palm naar boven, echter bij beide Handen lag de Duim naar binnen en was zichtbaar.

Maria’s kleed van zacht-lila kleur leek met zilverdraadjes doorweven; de boezem was zeer wijd gedrapeerd en de rok wijd vallend.

Een sjerp om de taille leek van vlammend zilver en aan de uiteinden waren franjes van zilver.

Ook de mouwen waren afgezet met zilver en de mouwwijdte bij de pols was enigszins aangesloten.

Maria droeg een sjerp rechts met één uiteinde tot kniehoogte en het andere uiteinde iets langer.

De witte sluier was van fijne kant en viel van voren en achteren gelijk.

Op één van de kartonnen bladen waren twee briefkaarten geplakt; een drie-dimensionale kleurenkaart van een Madonna met Kind, het gezicht in profiel en een zwart-wit kaart, met het Hoofd van Maria, van het marmeren beeld, de Piéta van Michel Angelo. Er stond bij geschreven: “De Moeder Gods lijkt op deze afbeelding, echter niet de neus van de afbeelding, zwart-witte kaart”.

De Moeder Gods lijkt een meisje van plm. 18 jaar, lengte plm. 1.70 m, kastanjebruin haar en donkerbruine ogen.

De gelaatskleur was olijfkleurig, als de mensen in het Midden Oosten.

De hals van Jezus, op een prentje, moest de kleur aangeven en nog nauwkeuriger, de kleur op een afgeschermd stukje papier.

Een horizon moest komen tot ongeveer de Handen van de Moeder Gods, met kleine kerkjes, de een groter, de ander kleiner, 18 in getal. Vermoedelijk de Genade-oorden van de Moeder Gods.

Met deze gegevens moest ik de tekening maken, of het schilderij schilderen. En er was haast bij! Het was al 9 januari 1981 en 25 maart moest het boek uitkomen!

Ik besloot de voorstelling maar te schilderen op doek met acrylverf, dat direct droog is en niet plakt, wat belangrijk was voor de verzending later.

Maandag, 12 januari 1981 begon ik het schilderij op te zetten in houtskool. Ik had toevallig nog een mooi, geprepareerd linnen over, op spieraam gespannen, van 36 x 24 inch ( 90,5 x 60,5 cm.).

Het leek mij het juiste formaat en niet te groot om het naar Nederland op te kunnen zenden met de post.

Na eerst Maria’s hulp te hebben ingeroepen, begon ik met houtskool maar wat lijnen te zetten op het spierwitte linnen. Ik zag er erg tegen op.

Het was ook zo’n vreemde voorstelling, met die spitse driehoek achter Maria en al die kerkjes rondom Haar. Ook wist ik niet hoe de sluier viel, als Maria Haar Armen opende. En in wat voor landschap stonden de kerkjes? En hoe was de lucht achter Maria; blauw of met donkere wolken? Een donkere lucht zou de lichtende roos op de toren beter doen uitkomen en de lichtjes van de kleine torentjes. Trouwens een donkere, bewolkte lucht was meer in overeenstemming met de ernst van de Boodschappen. Het bleek het rustigste te zijn, om de kerkjes in een donkergroen bos te plaatsen, dat aan de horizon geleidelijk over zou gaan in de lucht. De sluier van witte kant ging open, als de armen werden uitgespreid en bleef haken aan de voorarmen en ellebogen, zo stelde ik vast, na herhaalde malen voor een spiegel, een lange, jute doek, over mijn hoofd te hebben gedaan.

Zo tekende ik op gevoel een meisje van ongeveer 18 jaar. De volgende dag verfde ik het hele, witte doek doorschijnend lichtbruin met verdunde acrylverf. De viltstift-lijnen vloeiden wat uit, doch bleven goed zichtbaar. Hierop begon ik met kleuren in Acrylverf te schilderen. De verf moest met water verdund worden indien nodig, maar was na droging onoplosbaar in water en glanzend als olieverf. Een zeer elastische verf, die nooit zou vergelen en nadonkeren en niet kon barsten. Dus buitengewoon geschikt voor mijn doel, daar ik veel licht moest schilderen. Toch was het moeilijk werken, omdat in het droge Californië, de verf op het palet al opdroogt en er niet veel tijd is om te mengen. Ook drogen de kleuren donkerder op. Het Gezicht en de Handen en Voeten van Maria werden eerst ondergeschilderd in licht grijsgroen; groene-aarde genoemd, zoals ook Rafaël en Michel Angelo deden.

Na enkele dagen eraan gewerkt te hebben, bleek het schilderij toch wel goed te worden met al die kerkjes om Maria heen en de toren achter Haar leek in kleur niet zo vreemd meer en scheen in de lucht te staan.

In een winkel vond ik een rol met mooie, fijne, witte kant en kocht ik er een 1½ meter van. Naast het schilderij opgehangen bleek, op een afstand bekeken, de kant, die ik reeds geschilderd had in de witte sluier en verzonnen had, precies hetzelfde te zijn als het stuk gekochte kant! Ik behoefde niets aan de sluier te veranderen. In de lila jurk schilderde ik fijne, zilveren draadjes en liet die als sterretjes schitteren, met uitschietende, witte stralenbundels. Om de figuur maakte ik een witte waas en kreeg ik de volgende dag een ingeving om er witte stralen uit te laten schieten, zo ook uit de Handen van Maria naar de kerkjes. In de met zilver doorweven sjerp had ik V-vormige vlammen geschilderd. Alles schitterde nu van het licht; ook de gouden roos op de top van de toren en de twaalf, kleine torentjes.

Daar de Moeder Gods Zélf licht uitstraalde, kon ik in Haar Gezicht geen schaduwen geven, die veroorzaakt zouden worden door een andere lichtbron. Enkel de witte sluier over Haar Hoofd reflecteerde enigszins op Haar Gezicht.

Veertien dagen had ik aan het schilderij gewerkt. Het Gezicht van Maria had ik op gevoel geschilderd en gefantaseerd. Ik had niet veel aan de drie-dimensionale briefkaart gehad, daar het gezicht van opzij was en de neus niet juist was. De laatste dagen maakte ik mij zorgen, daar ik een foto in kleur van het schilderij moest maken en dat zou enkele dagen duren, voordat het ontwikkeld was. Dit moest ik dan per expresse naar Holland sturen, waar het bestudeerd moest worden door Elisabeth. Dan moest zij mij schrijven, wat er aan verkeerd was en zou ik het veranderen.

Daarna kon ik het schilderij pas opsturen. Alles bij elkaar zou ruim een maand kosten en kon het boek nooit op tijd klaar komen; het was nu al 26 januari!

Toen ik die maandagochtend hierover aan het piekeren was en de laatste hand legde aan het schilderij, rinkelde plotseling de telefoon naast mij. Ik was verbaasd de stem te horen van mijn oudere broer, die mij vanuit Los Angeles, van zijn werk belde.

“Hello”, klonk het door de telefoon. “Ik heb een ticket voor je gekocht. Je kunt overmorgen met de K.L.M. naar Amsterdam vertrekken!” Met het penseel in de ene hand en de hoorn van de telefoon in de andere, stond ik voor mijn ezel en wist niet wat te doen.

Ik keek op en staarde naar het schilderij van Maria als Turris Davidica. Plotseling ging er een licht in mij op. Maria wilde misschien, dat ik het schilderij zélf naar Holland zou brengen. Dan kon ik het gemakkelijk veranderen op de aanwijzingen van Elisabeth en kon het boek op tijd gedrukt worden!

“Oké!”, antwoordde ik. “Ik ga, dan kan ik het schilderij van Maria meenemen en zelf afleveren!”

Hij begreep het niet, daar hij van mij nog niet gehoord had, of van de familie, dat ik een schilderij van Maria aan het schilderen was voor Holland.

Koortsachtig begon ik in te pakken. Het schilderij haalde ik van het spieraam af en rolde ik op, op een kartonnen rol. Het was te groot om opgespannen in mijn koffer meegenomen te worden en los in de hand was gevaarlijk voor beschadiging en verlies. In Holland kon ik dan het linnen op een dik paneel plakken.

Zo vertrok ik in de vroege morgen van vrijdag, 30 januari 1981, het was nog donker, met het schilderij van Maria, de Turris Davidica, naar het vliegveld van Los Angeles, op weg naar Holland!

Groot was de verrassing in Valkenburg, waar ik zaterdagmiddag, 31 januari 1981, plotseling opdook, na bijna drie jaar weggeweest te zijn.

Na enkele dagen zocht ik contact met het Pater Pio Centrum Dedemsvaart en vernam ik tot mijn verbazing, dat men reeds wist dat ik in Nederland was. Ik hoorde tevens, dat eventueel Elisabeth mij woensdag 11 februari a.s. gaarne zou willen ontvangen en maakte ik gelijk een afspraak naar Berlicum te zullen komen.

Woensdag, 11 februari 1981 was dus de grote dag, dat ik Elisabeth zou ontmoeten en haar het schilderij van de Moeder Gods, als Turris Davidica kon laten zien. Het was de feestdag van de eerste Verschijning van Maria te Lourdes, in 1858.

Op 11 februari ging ik met de bus naar Berlicum, waar ik om 10 min. over elf aankwam. Elisabeth wilde het schilderij zien, dat ik opgerold bij mij had. Ik zei haar, dat ze er op moest rekenen, dat het een grote teleurstelling kon zijn, daar het menselijkerwijze gesproken onmogelijk was om de Moeder Gods gelijkend te schilderen, daar ik Haar nooit gezien had. Elisabeth mocht eerst niet kijken, toen ik het schilderij ontrolde. Elisabeth daarna draaide zich om, stond op van haar stoel aan de eettafel en liep naar het schilderij. Dit was het grote moment en iedereen wachtte met spanning af.

Ze bekeek langdurig en zwijgend het schilderij; liep achteruit om het geheel te kunnen overzien en kwam weer naderbij om het Gezicht van Maria van dichtbij te bestuderen.

Eindelijk draaide zij zich om en zei ontroerd: “Het is precies zoals ik Maria gezien heb, vanmorgen; ook de gelijkenis!”

We waren allen stomverbaasd. Ik vroeg of de lucht goed was en Elisabeth zei: dat achter Maria een donkere bewolkte lucht was, net zoals ik had geschilderd en ook de kerkjes stonden in een donkergroen bos! Even had ze gedacht, dat de toren achter Maria iets breder was en ik het te smal had geschilderd. Doch het bleek niet zo, daar de toren uit het midden van de schouders oprees, zoals mij was meegedeeld en door de openvallende sluier werd afgesneden.

Elisabeth zei weer: “Het lijkt precies op Maria, zoals Ze vanmorgen Verscheen. Ook die sterretjes in Haar kleed; de één groter, de ander kleiner; de stralen, die er uitschieten; sommige langer, sommige korter.” Terwijl ze dit zei, wees ze op het schilderij de sterretjes en stralen aan op het kleed.

Verheugd gingen we eindelijk weer aan tafel zitten en we waren het er allemaal over eens, dat het een wonder was. Hoe bestaat het, zei men maar steeds, dat iemand helemaal in Californië Maria schildert, op enkele gegevens en dat het sprekend gelijkt!

Ik zei tegen Elisabeth, die haar ogen maar niet van het schilderij af kon houden, dat ik het daar een paar dagen zou laten hangen. Dan kon zij het stuk rustig bekijken en als er iets niet goed was, kon ik het zó voor haar verbeteren. De acrylverven en penselen had ik in mijn tas bij me. Ik had verwacht, veel te moeten veranderen. Misschien zou Maria over enkele dagen Zelf bevestigen, dat het schilderij goed was.

Tegen kwart voor drie gingen we het Rozenhoedje bidden. Tijdens het bidden verscheen O.L.Vrouw.

Na een korte algemene inleiding zei Maria:

“Mijn zoon William, gij hebt u nederig getoond om hier naar deze eenvoudige plaats te willen komen. De schildering, die u van uw Hemelse Moeder zo prachtig hebt weergegeven, is door geen enkele mensenhand nog ooit te verbeteren. Zelfs de uwe kunnen er geen verandering meer in aanbrengen, dan zij Mij tot nu toe hebben uitgebeeld. Waarom werd gij aangesteld om Mij als Turris Davidica uit te beelden? Omdat geen betere reproductie het halen zou om verbetering aan te brengen. Laat daarom zo spoedig mogelijk de letters er onder komen aan wie deze afbeelding toebehoort. Breng daarom in gouden letters het Turris Davidica aan, opdat men weten zal, dat deze het Licht zal uitstralen over de gehele wereld, zodat Ik wereldwijd zal schitteren als de Moeder, Die van alle volkeren houdt.

Waarom u gevraagd hebt Mijn zoon, zal u eens als bij toeval in uw gedachten worden ingeprent. Want er zal een tijd komen, dat Ik u nodig heb om verder Mijn Liefde uit te dragen aan de mensen. Vandaag zal Ik dan Mijn Armen Zegenend uitstrekken over u en deze beeltenis, opdat de algoede God u geven moge, waar uw hart zo behoeftig naar is. Gij zult spoedig in de veronderstelling komen, dat Ik u niet zómaar naar Holland geroepen heb. Want niet gij hebt gekozen, doch Ik heb u geroepen om ook vandaag hier te zijn.

Door deze prachtige schildering aan Mij over te dragen, hebt gij er toe bijgedragen, dat de 3de nagel uit de linkerkant van het Kruis van Jezus viel. Hierdoor hebt gij te kennen gegeven, dat gij de machten van de duisternis overwinnen wilt, door bij het afschaffen van kerkelijke gebeurtenissen, gij hierdoor uw Moeder er mee verhoort, om dit te durven uitdragen aan hen, die misdreven aan de Heilige Plaatsen van Uw Moeder de H.Kerk.

Nu zal Ik u allen met Mijn Mantel der Liefde toedekken en opzien van u naar de schildering, tot aan Mijn Moederhart, waarin Ik u geborgen laat.

Nu Zegen Ik u met de Genade van Gods Zoon, met de H.Geest aan Zijn Zijde en de Vader boven alles verheven. Ik zeg u dank en groet u, de rozengeur zal bij u zijn.

Dag kinderen!

Er viel een stilte…

Wij allen waren diep onder de indruk.

Maria had dus bevestigd, dat Zij geleek op het schilderij en dat het door niemand meer was te verbeteren.

Dit was dus het enige schilderij in de wereld, waar Maria, de Moeder van God, werkelijk op leek!

Nu had Maria in de Boodschap van vanmiddag de oplossing gegeven.

Terug in Valkenburg, de volgende dag, begon ik direct met het schilderen van de letters Turris Davidica in goudgele verf, onder op het schilderij van Maria.

Iedereen was verbaasd te horen, dat het schilderij zo goed gelijkend was en dat Maria het bevestigd had, enkele uren na aankomst van het schilderij te Berlicum.

Donderdag, 26 februari vertrok ik met het schilderij van Maria, dat nu helemaal klaar en ingelijst was, naar Dedemsvaart, want de drukker zou tóch graag het schilderij zien, om de kleuren te vergelijken met de dia.

Donderdag, 5 maart, belde ik Elisabeth. Men had mij overal gezocht, doch men kon mij niet bereiken. Ik had gehoord, dat men het schilderij graag weer in Berlicum wilde hebben. Elisabeth had gewild, dat ik vandaag het schilderij zou brengen, maar gisteren ( 4 maart ) had Maria haar een Boodschap gegeven om tien minuten over zeven ‘s-morgens en wel: “Wacht tenminste tot 19 maart, om dit fraaie doek in de bidruimte op te hangen!”

Ook deelde Elisabeth mede, dat ( 28 februari ) Maria een Boodschap voor mij had gegeven. Door deze mededeling stelde ik voor, haar te bezoeken in Berlicum, om de Boodschap persoonlijk in ontvangst te kunnen nemen. Daarop werd onmiddellijk een afspraak gemaakt.

Op 28 februari 1981, 13 uur, gaf O.L.Vrouwe deze Boodschap!

“Aangaande de nieuwe druk, van de eerste vier delen van de Turris Davidica, zult gij (Elisabeth) een beschrijving weergeven betreffende uwer genezing en het begin Mijner Boodschappen, die Ik vertrouwvol tot u gericht heb. Vrijwel onmiddellijk daarna, zal William een verslag brengen in dat boek, over, wanneer en hoe hem gevraagd werd, om dit fraaie kunstwerk te schilderen.

Hij zal ook levendig beschrijven,dat door Mij is bevestigd, dat geen enkele mensenhand, noch de zijne, deze beelschone weergave ooit verbeteren zal.

Wanneer de mens leest en hoort, dat van ver over zee iemand nodig was om de Moeder Gods in deze voorstelling op het doek te brengen, men niet alleen behoeftiger zal zijn, deze uitgave te bezitten, dan wel de liefde én devotie tot Mij meer opgang te doen vinden, doch ook succes te oogsten.”

Ik schrok van de opdracht, maar voelde de plicht om niet te aarzelen en hetgeen Maria gezegd had uit te voeren.

Nadat het schilderij 21 dagen in Dedemsvaart was, bracht ik dit wonderbaarlijke Schilderij Turris Davidica naar het Hofke te Berlicum; in de voormiddag van 19 maart 1981.

Vijf voor twaalf kwamen we bij Elisabeth aan en zette ik het schilderij ingepakt in de zitkamer. Om precies 12 uur baden wij allen het Angelus.

Het bleek, dat ‘s nachts om 3.45 uur Maria en ook Vader Jozef aan Elisabeth verschenen waren.

Elisabeth zei daarover:

“De Heilige Maagd was gekleed in het wit, maar droeg een blauwe, gesluierde mantel. Drie witte rozen hield Zij in Haar Rechterhand. Vader Jozef was in het donkergroen gekleed en had duidelijk zichtbaar een klein torentje in Zijn Hand, wat van binnenuit lichtstraaltjes schoot.

Hij hield Zijn Rechterhand op de Schouder van Zijn Bruid. Pater Pio zag ik niet, al hoorde ik duidelijk bewegingen van de kralen van een rozenkrans.”

Maria en de H.Jozef spraken aldus om 3.45 uur in de vroege morgen van die dag!

“Elisabeth, vandaag hebt gij niet alleen het geluk uw Hemelse Moeder te mogen ontmoeten, doch ook nu, Vader Jozef te zien op zijn feestdag. Elke gelukwens zullen wij delen, omdat Het Kind, dat ons gegeven werd, ons de namen van ongekende grootheid gaf, nl. Ouders van Jezus.

Bidden wij eerst gezamenlijk het Onze Vader. Straks spreek Ik tot allen, doch eerstens zal Vader Jozef de voorkeur verleend worden om de plaats aan te wijzen, die Zijn aardse Bruid zal worden gegeven”.

Vader Jozef: “Door de Hemelse Vader is het mij vergund, hier te mogen vertoeven, naast uw aller Moeder. Weinige woorden zijn nodig omtrent de plaats aan te wijzen, die Maria toekomt in de bidruimte. Want zoals Zij gedurende het Stervensuur van Onze Zoon, Hem ter rechterzijde bijstond, is het nu onmogelijk Haar deze ereplaats te ontnemen.

Maria mijn lieftallige, kuise Bruid zal daarom door William worden aangebracht op de plaats, waar nu het Heilig Aanschijn van Onze Zoon prijkt. Het Heilige Gelaat, dat op het doek van Veronica achterbleef, zal de andere zijde van Zijn Kruis ontvangen.

Wanneer men later een beeld wil plaatsen van Haren Bruidegom, zal opnieuw en levendig, de Heilige Familie daar voor allen te zien zijn.

Dank en groet allen, die Mij gedurende deze maand als Toonbeeld van het huiselijk leven aanroepen. Uw zorgen zullen ook de Mijne zijn!”

De aangewezen plaats door Vader Jozef, was ons duidelijk en ongeveer half twee kon door mij het schilderij dan ook worden opgehangen.

Vervolgens om kwart over twee in aanwezigheid van een klein select gezelschap, die de rozenkrans gezamenlijk aan het bidden waren, werd mij gevraagd het schilderij van Maria Turris Davidica te onthullen! Na het beëindigen van de rozenkrans, bad Elisabeth de Litanie van de H.Jozef voor. Bij het uitspreken van de woorden Schrik der duivelen, stopte plotseling Elisabeth met vóórbidden, op dàt ogenblik was het 14.35 uur.

Er kwam een Hemelse Boodschap?

Elisabeth begon vrijwel onmiddellijk te schrijven, af en toe keek zij op in de richting van het schilderij; 14.55 uur stond Elisabeth op en verzocht ons te knielen voor de Zegening. Daarna begon Elisabeth weer te schrijven tot precies 15.00 uur! Toen zei ze, dat Maria ons verzocht, het gebed “Tot U H.Jozef” te bidden en het Magnificat te zingen.

Na het zingen van het Magnificat las Elisabeth voor wat Maria gezegd had.

Maria zei:

“Mijn kinderen, hier zijn wij tezamen om in deze ruimte de satan verre te houden van deze plaats. Wij groeten u en zeggen u dank, dat gij zoveel liefde, maar ook geduld getoond hebt, om deze unieke afbeelding te maken, die Onze zoon William Halewijn zo prachtig heeft weergegeven.

Weet ge nu Mijn zoon, wie u geholpen heeft bij het uitkiezen en tezamen voegen van deze kleurrijke creatie? Gods Zoon is trots, dat Zijn Moeder door jouw handen hier deze plaats heeft mogen vinden. Altijd zullen de mensen eraan herinnerd blijven, dat hun medemens van een zo ver land moest komen om dit vast te leggen op een vrij onschuldig doek. Mijn gelijkenis zal niemand ooit, nu, noch in de toekomst, kunnen verbeteren. Want deze is de Toren van David, die Haar Handen uitstrekt over alle volkeren der aarde, waarvan Ik de Vrouwe mag zijn.

Laat altijd uw harten geopend zijn voor de smarten en weeën van uw medemensen, die zo diep getroffen worden door rampen of oorlog. Bid God de Vader, dat Hij met Zijn Barmhartige Hand de rampen zal wegnemen, opdat de duivel geen bezit meer zal ontvangen om de mens te treffen, die nog durft te bidden.

Mijn kinderen,straks zal tegelijk met het uitspreken van de woorden tijdens de Zegening, ook voor de allereerste keer, hier vanaf deze plaats, Pater Pio zijn Zegen aan u allen geven.

Daarom vragen Wij u nederig, om tezamen met Vader Jozef te knielen, zodat Wij tezamen u Zegenen! Ik strek Mijn Mantel over u allen uit, Pater Pio Zegent u allen, in de Naam van God de Vader, Zijn Liefdevolle Zoon en de Lieftallige Schoonheid van de Bruidegom, Die Zijn Bruid, Maria mocht noemen.

Nu zeggen wij u dank en vragen u te bidden en te zingen als sluitgebed: “Tot U H.Jozef” en het “Magnificat”.

Wij groeten u allen en ga dan in vrede heen, want de Hemel zal u genadig wezen!”

Maria was verschenen tezamen met de H.Jozef, links van Haar.

Ze stonden op de grond. Vóór de kaarsenstandaard, waar tientallen kaarsen opbrandden en die rechts onder het schilderij tegen de muur was geplaatst.

Pater Pio was er ook bij, doch Elisabeth zag hem niet. De H.Jozef knielde, toen de H.Maagd Haar Mantel over ons allen uitstrekte en Pater Pio ons Zegende!

Woensdag, 25 maart 1981 was de grote dag en zou het schilderij van Maria, als Turris Davidica, voor het publiek te bezichtigen zijn in de bidruimte van Het Hofke te Berlicum (Torenstraat 7).

Het was de feestdag van Maria Boodschap, de aankondiging van het Woord door de Aartsengel Gabriël aan Maria.

 

William E. Halewijn

Helmond, 28 maart 1981.

Aanmelden voor de nieuwsbrief