Geef den moed niet op als gij bij al Uw lijden niet onmiddelijk verhoring bekomen moogt, als gij meent daarop recht te hebben.
Vraag Uzelve eens af of gij een ander pijn hebt gedaan, door alsmaar, misschien onbewust, kwaad over Uwe naaste te spreken. Want indien gij lastert en de goede naam onteert en bespot van degene, die naast U staat, kunt gij niet zeggen God lief te hebben.
Bemin daarom Uwen medemens zoals gij Uzelve liefhebt.
Spreek geen enkel kwaad over de vrouw, welke Ik als werktuig gekozen heb om Mijn Boodschap aan U gericht, uit te dragen om allen hierin te laten delen.
Zeg niet, dat Uw Hemelse Moeder zulke Woorden nimmer spreken zal.
Wanneer een aardse moeder haar kind alleen maar zoete woordjes heeft toegespeeld, zal het nimmer begrijpen, maar nog minder willen toegeven, dat dit zijn moeder is, als uit diezelfde mond harde verwijtingen en scherpe vermaningen naar buiten vloeien.
Wanneer zou Uw Moeder, Die bij Haar Geboorte de Zoete Naam Maria ontving, Zich niet streng en rechtvaardig in Haar uitspraak kunnen wenden tot degenen, welke Zij noemen mag: “Mijn kinderen”?
Ik zou niet naar U gezonden en gekomen zijn als het een wereld was met rechtschapen mensen en alleen goede bewoners, die enkel en alleen liefde hadden voor elkander.