5 februari 1979 – 07.10

Het doet Ons grote vreugde, dat het gebed voor de verlaten zielen zo snel verspreid is. Ik dank elkeen, die hier hun zorg aan besteed hebben.
Weet Mijn kinderen, dat Ik dikwijls afdaal om de lijdenden te troosten.
De satan probeert de mens wijs te maken, dat er geen hel is. Ook de mens zelf zegt, dat een goede Vader Zijn kinderen niet voor eeuwig verstoten zal. God heeft geen enkel schepsel verstoten, maar zij hebben zichzelf afgewend van Hem, omdat het meer genot gaf.
De plaats, die Vagevuur genoemd wordt, is een lijden van reiniging. Dit lijden is even groot als iemand, die eeuwig verdoemd is, doch alleen dit geluk kennen zij, dat het eens zal eindigen. Daar heerst dan ook een vurig verlangen om de Vader te mogen aanschouwen.
Wanneer telkens opnieuw weer zielen het Vagevuur mogen verlaten, roepen de achtergeblevenen: “Help mij, help mij, wanneer gij bij de Vader zijt”. Dan zien de opvarenden om en zeggen: “Wij blijven voor jullie allen ten beste spreken en zullen het aan Maria vragen, opdat Zij Haar Vader smeekt!”
Laat u niet misleiden kinderen door hen, die trachten het beter te weten door te zeggen: “Ik wil hier gelukkig zijn, dan weet ik wat ik heb, daarginder moet men maar afwachten”.
In dit laatste spreken zij met recht. Elkeen zal moeten afwachten, maar weet, dat zij, die het Woord Gods onderhouden hebben, hun de verlossing wacht, het Eeuwig Geluk.

Aanmelden voor de nieuwsbrief