Mijn kinderen op de vooravond van de feestdag Mijner Ouders word Ik er telkens aan herinnerd, dat Ik, uit deze twee Godsvruchtige mensen geboren, het Kind mocht zijn, dat zulk een Vader en Moeder voor het leven ontvangen heb.
Ga eens terug naar uw eigen jeugd ! Hoe is die geweest ?
Behoort gij ook tot haar, die zeggen durft : “Zalig de moederschoot die mij gedragen heeft !”
Hebt gij ook gehoor gegeven naar wat die geborgenheid u te bieden gaf ? Hebt gij de liefde, waarnaar elke ongeborene verlangt, ook ontvangen ?
Misschien zijt gij niet gewenst voor de ontvangenis, maar men heeft u toch het leven willen geven.
Men heeft u misschien behouden om het menszijn, dan wel om u aan de eerstgeborene een broeder of zuster te geven.
Als gij u ongelukkig mocht gevoelen, omdat gij het leven gekregen hebt, moet gij u veeleer verheugen, dat gij behoort tot hen aan wie het aardse geluk onthouden werd. Doch wee hij, die er schuld aan heeft, dat zijn broeder ook bij anderen gehaat wordt.
In wie denkt gij uwen broeder te moeten zien ?
Hij die naast u leeft !
Want al bezit gij misschien geen bloedverwant uit de graad van waar gij uit geboren zijt, bezit gij toch het broederschap en wel in Jezus Christus en door Zijn Verlossingswerk, ook alle mensen die deze aarde ooit bevatten kan. Zo hebt gij daarnaast dan ook de plicht om liefde te geven en te delen aan uwen evennaasten.
Kunt gij met een gerust geweten zeggen, dat gij liefhebt ?
Zo ja, sta dan, na deze vraag gehoord te hebben, even stil bij uzelve en zie niet om naar uwen broeder of hij misschien u wel een warm hart toedraagt !
Als ieder voor zich zijn eigen fouten erkende, was er geen haat in deze wereld.
Gij probeert troost te zoeken en te vinden bij hen aan wien gij uwen nood klaagt, maar tegelijkertijd brengt gij verstrooidheid bij deze mensen.
Want geen enkel goed woord hebt gij gesproken over uwen evennaasten, die toch uw broeder is ?
Vraag en bidt niet meer bij Uwen Hemelse Vader : “En vergeef ons onze schuld, gelijk ook wij vergeven !”
Denk eerst na alvorens gij dit verzoek richt aan den Vader en let op uw hart of gij dit gebed in alle oprechtheid kunt uitspreken.
Misschien hebt gij door het smeekgebed van uwen gehaten broeder wel uw genezing bekomen.
Draag er dan zorg voor als gij deze, mede door hem ontvangen mocht hebben. Wat voor kwaad heeft dezen uwen broeder u dan aangedaan ? Welk onrecht heeft hij u aangericht en wie heeft dan nog het recht hem te veroordelen ?
Gij zegt veel te bidden en ook uw vriendenkring kent u als een “bidmens” omdat gij door uw gebeden volgens hen veel ontvangen hebt voor het heil van anderen.
Wees veeleer waakzaam voor uw eigen ziel.
Want al zult gij bekomen of ontvangen hebben voor dezen of genen, maar gij haat tegelijkertijd uw andere broeder hebt gij niets gewonnen noch bekomen aan uw eigen zieleheil. God weet misschien, dat gij van dezen, de door u gehaten broeder, gebed bekomen hebt voor de redding van uw ziel.
God luistert niet naar een vermeend gebed als gij uwen broeder verstoot onder de toehoorders die gij aanspreekt en over de fouten durft te oordelen van anderen.
Gij beklaagt uzelve aan hen, maar zij die naar u luisteren kennen ook uw haatgevoelens voor hun medebroeder en zo brengt uw woord de haat in de wereld.
De Kerk bidt op dezen dag van de H.Jacobus : “Over geheel de aarde ging hun stem uit en tot aan het uiteinde der wereld werden hun woorden gehoord !”
Zorg dan, dat dit woorden zijn van grote betekenis, welke u de kans geven uw lastertaal terug te nemen die gij hebt uitgesproken om daarmee vergeving te mogen ontvangen door de zegen die aan Mijner Priesterzonen over u gaat uitspreken, dus ook ontvangt van Hem Die de God genoemd wordt om te rechtvaardigen bij het oordeel.
Ga u daarom eerst verzoenen alvorens gij den zegen wilt bekomen van Die Moeder welke tot u gesproken heeft.
Ik groet allen wederom, maar verwacht wel, dat gij elkander de vrede zult aanreiken.