10 januari 1990 – 14.07 uur

Goede getrouwen !
Niet alleen tot de hier aanwezigen geef Ik in Mijn Geliefd Oord te Berlicum, Mijn Boodschap, maar ook aan allen die zich als Mijn kinderen genoemd willen worden, richt Ik gaarne Mijn Moederlijke raadgevingen. Laten wij allereerst de Heer smekend bidden om een Gezegend Jaar tegemoet te mogen gaan. In de Schoot van Zijn Moeder en in de Kribbe te Bethlehem was Jezus reeds in het volle bezit der Vermogens van den rijperen leeftijd. Toch leefde Hij er zo verborgen, dat men niet eens wist, dat Hij op aarde wàs. Te Nazareth leefde Hij insgelijks in volslagen onbekendheid voor de wereld. Dusdanig behoort ook uw leven te zijn na de Heilige Communie; het moet zo verborgen wezen in Jezus Christus, dat Hij alleen de deugden ziet, welke gij beoefent, en zo verborgen voor de wereld, dat gij in haar ogen niet eens meer bestaat. Offer U in deze nederigen staat van verborgenheid, – waarin de natuur wordt geslachtofferd -, op aan de Heer, Die als dan, volgens de belofte aan Isaïas gedaan, Zijn Welbehagen in U zal vinden. Zou Jezus in U geen behagen hebben, wanneer gij, op het innigst met Hem verenigd, Uw leven in Zijn Leven doet opgaan? In Het Tabernakel wacht de Zaligmaker u af, gelijk Hij vroeger aan de bron van Jacob de Samaritaanse vrouw afwachtte. Hij is nog altijd bereid U Zijn Oneindige Verdiensten mede te delen, wanneer gij ze uit de afgrond van Genaden komt putten. Wellicht zit Hij droevig neder, uw lang uitblijven, uw weder-stand aan Zijn Inspraken moede.
Wist gij, wie Degene is, Die U met Goedertieren Liefde verwacht en welke Gave Hij voor U heeft bereid, gij zoudt het uur om tot Hem te komen nimmer vertragen. Het is reeds voor U lang geleden, dat Ik een algemene Boodschap gaf. Vandaag ben Ik speciaal hier om Mijn dankbaarheid te uiten. Wie dank Ik hier? Ja, allen en iedereen, maar toch zult U het Mij gaarne willen toestaan, dat Ik nu een welgemeend Woord van dank ga brengen aan de secretaris van Mijn Hofke. Hoe vaak luidde Uw vraag om het nieuwe boek ?
Tesamen met Mijn goede en getrouwe Priesterzoon heeft hij dagen en vaak lange nachten het werk verricht aan het nieuw in wording zijnde Boek van deel 3 Mijner Boodschappen. Het lijkt voor U misschien niet zo’n zware opdracht. Mijn Woorden stonden immers al op schrift. Toch was het een vrij onbegonnen arbeid. Door zijn noeste vlijt hieraan besteed, zal het Boek een prachtig resultaat leveren met de vele gekleurde foto-copieën, die erin voorkomen. En wie ben Ik, als Ik Mijn dank niet uiten zal aan hen, die hierin grote financiële bijdragen aan leverden? Ja, deze goedgeefse kinderen houden zich liever op de achtergrond en wensen onder geen geding hun namen te noemen. Alles wat in de laatste maanden door giften, grote en kleine, bij elkaar werden gebracht, bood ook de mogelijkheid om door nieuwe camera’s de televisiebeelden in elk vertrek te kunnen aanschouwen. Deze Woorden welke Ik vandaag tot U gesproken heb, gelden ook voor de komende pelgrims, die hoe klein ook, productief hieraan hun bijdragen hebben geleverd. Blijf daarom Mijn Woorden met aandacht herlezen. Deze blijven en zijn steeds weer nieuw voedsel voor U. U vindt er formules in, die U wellicht eertijds niet verstond. Kom steeds ter Bedevaart, maar dan het liefst gezamenlijk. Want waar velen bij elkander zijn ben Ik in hun midden. Toch zijn er jammer genoeg nog kinderen, die zo goed als nimmer met een gezamenlijke bijeenkomst zich niet laten zien. Schromen zij misschien om gezien te worden op deze plaats en gaan dan liever met touringcars naar het buitenland? Waarom bouwt men het hier niet gezamenlijk op? Maak er geen vacantiereis van, want dàn heeft Uw heengaan ter plaatse weinig waarde of van geen betekenis. Laten wij nu luisteren, al is het voor velen in den geest, naar de Zegen die Mijn Priesterzoon en Uw Moeder U wederom geeft. Geef elkaar de hand!

Aanmelden voor de nieuwsbrief