2 augustus 1982 – 07.30

Mijn geliefden, bewonder de wijsheid en goedheid van Onze Heer Jezus, Die met de zwakheid van de Apostelen begaan was, hun onwetendheid van lieverlede deed verdwijnen en terwijl Hij hun Zijn Liefde openbaarde en Zijn geheimen voor hun ogen ontsluierde, hen ondanks hunne kleinmoedigheid tot Zijn navolging opwekt.
Hij stelt Zich tevreden met hun oprechte verknochtheid aan Hem en met hun ernstige wil Hem te willen gehoorzamen.
Gelukkig is de ziel, die diep doordrongen is van de waarheden des geloofs, zij gaat door het leven met vaste tred te midden der stormen; elke dag brengt haar nader tot de Hemel waar alle droefheid voorbij is en waar de vreugde en de vrede Gods in volle mate haar deel zullen zijn en eeuwig zullen blijven.
Gij zult schreien en wenen, terwijl de wereld zich verheugt, gij zult bedroefd zijn, maar deze zal in blijdschap veranderen.
Het leven is bezaaid met kruisen en smarten die uw tranen doen vloeien. Maar ook weent gij dikwijls om niet gegronde beweegredenen.
Een enkele belediging Gods moest u grotere droefheid veroorzaken dan enig ander leed !
Vreest gij niet uzelve geweld aan te doen ? Benijdt gij niet diegenen in de wereld, wien het geluk schijnt toe te lachen ?
‘t Is een schijnbaar geluk indien het niet op de deugd is gegrondvest.
Tot nu toe hebt gij veel tijd om niets gebeden in Zijnen Naam.
Waarlijk bidden is bidden in vereniging met Jezus Christus, met dezelfde mening als Hij en met een onbeperkt vertrouwen op Zijn oneindige verdiensten, vast overtuigd, dat God u niets zal weigeren van hetgeen gij Hem in de Naam van Zijn Welbeminde Zoon vraagt.
Overweeg de klacht, welke Jezus aan het Kruis uitte :
“Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten !”
Hij vraagt Zijn Vader naar de oorzaak van deze bittere verlatenheid.
Ook voor uw hart is het de gevoeligste smart, niemand te zien delen in uw lijden, doch de bitterheid ervan alleen te proeven, nergens een vriendelijke blik te ontmoeten, nergens een hart te vinden, dat uw leed begrijpt.
Maar moogt gij wel klagen wanneer gij vanuit het Tabernakel dit woord verneemt : “Ik wachtte op een deelnemer in Mijn droefheid en daar was er geen, Ik dacht een vertrooster te vinden maar Ik bleef alleen !”
Hoe dikwijls heeft deze bittere klacht tevergeefs in uw hart weerklonken, terwijl uw verstrooide geest er niet eens op lette ?
Zijn er niet velen onder u met gunsten overladen ?
Zijt gij het soms, waarvoor uw lichamelijke genezing aan de Hemel werd afgesmeekt en van wie hebt gij deze gezondheid mogen ontvangen?
Was het niet met de voorspraak van de Vrouwe, Die vanuit deze plaats tot u spreekt ?
Hebt gij daarvoor een wederkerige dankbaarheid aangegeven om bij de mensen met wie gij dagelijs omgaat heel open en eerlijk uw genezing te durven uiten ?
Of vindt gij het misschien een vernedering ?
Zijt gij angstig om deze weldaad bekend te maken aan de mensen met wie gij nauwe contacten onderhoudt ?
Zijt gij bang om nagewezen te worden daar gij geloof hecht in Hemelse bezoeken, waarvan de “Boodschapster” de Toren van David genoemd wordt ?
Hoe lang nog durft gij voor hen die naast u leven te verbergen, dat aardse middelen niet afdoende waren om uw ziektebeeld te bestrijden?
Hebt gij er wel eens bij nagedacht of gij deze bijzondere gunst nog wel waardig zijt ze verder te mogen beleven en dat wellicht opnieuw door Gods Raadsbesluiten uw genezing kan ophouden te bestaan ?
Als gij naar geen lichamelijke genezing behoeftig zijt geweest, doch uw leven een wending heeft gekregen op godsdienstig terrein moet gij er ook voor durven uitkomen, dat gij deze weg mocht leren kennen die u naar de Turris Davidica leidde.
Ik ben gekomen om het Licht te brengen onder de mensen, maar velen sluiten liever hun deuren, omdat zij het Licht niet meer verdragen.
Waarvoor dient al dat bidden nog ? Zij hebben immers alles waarnaar hun hart behoeftig zijn kan.
Zij hebben het geluk gevonden, vandaar, dat smeekgebeden dan immers overbodig zijn.
Kom kinderen ontwaak, want Uw Moeder klopt aan uw deuren.
Zij wordt het roepen niet moede, maar God de Vader zal niet lang meer dulden, dat Ik Zijn schepselen nog waarschuw.
Ik blijf u opnieuw een kans geven om uw liefde met anderen te delen. Het geluk zal van korte duur zijn als gij het voor uzelve behoudt.
Weet, dat de Poorten der Hemelen reeds openstaan en dat de Koninging der Engelen Haar juichende Jubelscharen heeft bevolen Haar kinderen op te wachten die het Woord Gods onderhouden hebben.
De vreugde om een Hemelse terechtwijzing geproefd voor de ene zal geen noodzakelijke vreugde zijn door de ander gesmaakt.
Daarmede bedoel Ik te zeggen, de ene mens zal Mijn waarschuwing verrukken, terwijl ze aan de ander onverschilligheid geeft.
Ga eens na hoe Ik u telkens vermaande alleen dien weg te gaan, welke Onze Zoon Jezus u bereid heeft.
Zoek uw troost in de eenzaamheid met God en gij zult de kracht van Zijn Liefde ondervinden.
Meer adviserende woorden hebt gij niet meer nodig, want hiermede heb Ik u alles gezegd.
Nu wacht Ik op uw antwoord, doch Mijn groetenis blijft naast Mijn Moederzegen.
Dag kinderen !

Aanmelden voor de nieuwsbrief