29 april 1984 – 15.30

Kinderen, hoor naar Uw Moeder !
De vreugde begint op het ogenblik dat U afstand doet met het zoeken naar eigen geluk en geneigd bent het te delen met anderen; zowel in vreugdevolle dagen als droevige tijden.
Dring meer en meer door in de zielsvreugde van Uw aller Moeder na de menswording.
Ik verheug Mij over de zegepraal Gods over de wereld.
Deze beschouw Ik niet als nog moetende komen, maar als reeds ten einde toe behaald. Ik zie de huidige wereld als verslagen, neergeworpen en God door Jezus Christus zegevierend.
Hoogmoedigen heeft Hij verstrooid; machtigen heeft Hij van den troon afgezet.
In den persoon van Jezus is zegenrijk : Zijn woord en Zijn blik.
Alvorens den blinde te genezen, wilde Jezus hem door de vraag : “of hij iets zag”, eerst zijn ongeluk doen inzien en erkennen. Zo handelt Jezus ook met U. Hij laat U, voordat Hij U vergiffenis van zonde of andere gunsten schenkt, eerst Uw ellende levendig gevoelen, opdat Zijn gaven U niet hoogmoedig maken.
De mens schat de goederen, welke hij bezit, eerst dan naar waarde, als hij door het verlies ervan hunne waarde heeft leren kennen.
De zieke toont hem, hoe kostbaar de gezondheid is.
Weinige mensen kennen zich-zelven. Hun eigenliefde is zeer vindingrijk om U te misleiden en Uwe gebreken voor U te verbergen.
Jezus wil, dat de blinde zijn bedrog openlijk belijde.
Sluit U aan bij zijn ootmoedige bekentenis :” Gij zijt zijn vrienden, zo gij doet wat Hij U gebiedt “.
Hoe fijngevoelig van Jezus !
Hij weet, dat de gehoorzaamheid een bezwaarlijk juk is voor de mens en om het te verzachten, kent Hij de beoefening dier deugd het recht toe op zijn vriendschap.
Ik heb U uitverkoren uit het midden der wereld.
Nooit kunt gij Hem genoeg danken, dat gij er een van zijt.
De liefde van Jezus dringt U Hem boven alles te beminnen.
Het is onmogelijk Hem niet te beminnen, als gij denkt aan alles wat Zijn verlangen om Uw hart te bezitten en U aan Zijn liefde te zien beantwoorden, Hem heeft doen ondernemen en volbrengen.
Als gij zegt Jezus lief te hebben moet gij ook Uwen broeder liefhebben.
Als gij denkt het beter te hebben gedaan dan hij, daar hij ‘s-mensens verlangen niet terwille is geweest, maar volgens Uw mening de wet overtreden heeft, waarom laat gij dan toch den steen vallen dien gij gericht hield op hem nu hij U in de ogen durft te zien ?
Zeg niet, daar heb ik niet over gesproken !
Waren Uw gedachten dan evenwel van dien aard dat gij den kritische mens in het gelijk stelde ?
Als gij zegt : te hunkeren naar stilte in het gebed, moet gij er zo in op weten te gaan, dat gij niet eens bemerkt, dat Uwen medebroeder met iets anders bezig is, daar hij meent deze taak te moeten vervullen daar zij anderen van dienst kan zijn.
De ene Priester dien gij ontmoet zal de dienst op zijn en Uw verlangen leiden, terwijl een andere Herder denkt zijn schapen beter die richting op te sturen.
Zeg niet dat ge Mijn Woorden niet begrijpt, doch maak U klein en nederig om Uwen medemens te zeggen dat Uw gedachten over hem niet goed zijn geweest.
Dan zult gij ook de zegen ontvangen van Uw aller Moeder door de Handen van elk Mijner Priesterzonen.
Laat het dan zo gebeure, dat Ik zijn Hand mag ondersteunen en haar richten zal naar U allen door het zegenend gebaar dat komen mag van de Vader, Zoon en H.Geest ! dan moogt U gaan in vrede.

Aanmelden voor de nieuwsbrief